
Als je jouw onderwerp en onderzoeksvraag gevonden hebt, ga je nadenken over de deelvragen. Deze zullen je helpen om jouw hoofdvraag te beantwoorden, daarnaast geven ze structuur aan jouw verslag.
Als je jouw onderwerp en onderzoeksvraag gevonden hebt, ga je nadenken over de deelvragen. Deze zullen je helpen om jouw hoofdvraag te beantwoorden, daarnaast geven ze structuur aan jouw verslag.
Door je hoofdvraag op te splitsen in deelvragen maak je het onderzoek overzichtelijk. Om een antwoord te vinden op jouw hoofdvraag, moet je waarschijnlijk meerdere onderdelen (deelonderwerpen) onderzoeken om een antwoord te krijgen.
Deelvragen hebben de volgende kenmerken:
Bijvoorbeeld
Jouw profielwerkstuk gaat over de afweer van het menselijk lichaam. Als jouw hoofdvraag is ‘Welke genen zijn actief bij ontstekingsreacties?’, dan zijn mogelijke deelvragen:
Deelvragen zijn ook:
De deelvragen bepalen welke onderzoeksmethode(s) jij gaat gebruiken. Je vindt de juiste methode door te kijken naar het soort deelvragen: zijn ze kwantitatief of kwalitatief?
Alles leuk en aardig maar eh, hoe kom je aan die deelvragen? Om er zo veel mogelijk te formuleren lees je je eerst goed in, zo zul je ook ‘deelonderwerpen’ ontdekken die te maken hebben met jouw onderzoeksvraag. Vervolgens kan je een woordweb maken. Maar maak het niet gek, met te veel of te weinig deelvragen maak je het jezelf erg lastig. Meestal kom je op ongeveer vijf tot tien deelvragen. Heb je er meer dan 10? Dan moet je waarschijnlijk de hoofdvraag wat specifieker te maken.
Vraag je dus altijd af: helpt deze vraag mij om de hoofdvraag te beantwoorden? Is het een onmisbare vraag om te beantwoorden? Mis ik een vraag?
Deelvragen formuleren
Om deelvragen te formuleren moet je eerst deelonderwerpen bepalen, deze helpen je bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Als je die te pakken hebt, formuleer je de bijbehorende deelvragen. Je kan deelvragen zien als puzzelstukjes. Alle stukjes (deelvragen) bij elkaar vormen samen de onderzoeksvraag (de hele puzzel). Aan jou de uitdaging om te zorgen dat er geen puzzelstukje mist!
Tips
Onderzoeksvraag: “Hoe verschillen mannen en vrouwen (20-40 jaar) in hun keuzegedrag van merken in de supermarkt?”
In je theoretisch kader schets je wat er allemaal al bekend is over het onderwerp en deze onderzoeksvraag. Je geeft een uitgebreide samenvatting van achtergrondinformatie. Wat is keuzegedrag? Wat is er al bekend over keuzegedrag in de supermarkt? Wat is er al bekend over verschillen tussen mannen en vrouwen in keuzegedrag? Waarom en voor wie is het belangrijk om dat te weten?
Onderzoek eerst, welke merken mensen kunnen kiezen in de supermarkt. Daarna onderzoek je hoe vaak mannen voor bepaalde merken kiezen en daarna hoe vaak vrouwen voor die merken kiezen. Zo heb je het kernbegrip merken in de supermarkt duidelijk gemaakt én heb je de groepen die je vergelijkt (mannen en vrouwen) apart van elkaar in een deelvraag geformuleerd.
De deelvragen zijn dan:
Onderzoeksvraag: “Wat is het verband tussen de (mate van) consumptie van Coca-Cola en de dikte van het tandglazuur?”
Om deze vraag te beantwoorden zijn kennis en gegevens nodig over deelonderwerpen als het menselijk gebit, tandglazuur en de frisdrank Coca-Cola. Dan kan je de volgende deelvragen formuleren:
Het komt voor dat zelfs jouw deelvraag nog te groot is om als één vraag te beantwoorden. Bij het deelonderwerp menselijk gebit, moet je naar aspecten kijken zoals de structuur, opbouw en functie. Daar kun je subvragen van maken. Soms is het zelfs nodig om nog preciezer te zijn, dan moet je sub-subvragen maken. Vaak vind je de subvragen pas als je echt aan de slag gaat met je onderzoek.
In het voorbeeld over Coca-Cola ziet dat er bijvoorbeeld zo uit:
“Wat is het verband tussen de (mate van) consumptie van Coca-Cola en de dikte van het tandglazuur?” (Hoofdvraag)
1. Wat kenmerkt het menselijk gebit? (Deelvraag)
1.1. Wat is de structuur van het menselijk gebit? (Subvraag)
1.2. Waaruit zijn tanden en kiezen opgebouwd? (Subvraag)
1.2.1. Wat is tandglazuur en welke functie heeft dit? (Sub-subvraag)