Een Nederlander kan een Duitser of Engelsman vragen om ‘brood’ en waarschijnlijk wordt hij begrepen. In Napels of Parijs wordt het waarschijnlijk een stuk lastiger. Maar met wat gebaren of wijzen zou het toch moeten lukken om een brood te krijgen door het woord ‘brood’ te gebruiken.
Hoe kan dat toch? In welke situatie begrijpen we elkaars taal wel en welke niet? En hoe zit het met gebarentaal? En waarom schrijven we niet ‘broot’ zoals we het zeggen? Wie bepaalt wat we mogen zeggen en schrijven? En hoe verandert taal eigenlijk? Over taal en taalgebruik zijn heel veel vragen te stellen. De antwoorden daarop vind je met een taalkundig onderzoek.
Jouw onderzoeksvraag
In dit artikel helpen we je om van jouw eigen, nieuwsgierige vraag een onderzoeksvraag te maken, een taalkundig onderzoek op te zetten en uit te voeren. Heb je inspiratie nodig voor een taalvraag? Dan kun je kijken in het boek ‘Taal’ of op de website Atlas van de Nederlandse taal.
De onderzoeksmethode
Voor vragen over taal is het nodig om taalgegevens (materiaal) te verzamelen. Die haal je uit een goedgekozen selectie van taalgebruikers (gebruikers van die taal). Vervolgens analyseer je deze gegevens op bepaalde kenmerken. Die kenmerken worden ook wel de parameters of onderzoeksparameters genoemd. Je gebruikt ze in een tabel of database om je analyses bij te houden en later de uitkomsten te presenteren.
Database klaar en alle gegevens op een rijtje? Dan ben je klaar om je profielwerkstuk te schrijven, alhoewel je dat tussendoor misschien al een beetje deed. Hoe je dat precies aanpakt lees je in onze artikelen over het schrijven van je profielwerkstuk.